België heeft bij de liberalisering van de energiemarkt gekozen voor het invoeren van een bijkomende bescherming van de sociale klanten met het invoeren van de sociale tarieven.
Hoe worden die tarieven bepaald? De CREG, de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, bepaalt de hoogte van het 'Sociaal Tarief' tweemaal per jaar. Om dit tarief te bepalen, gebruikt de CREG de laagste commerciële tarieven beschikbaar op de markt en de laagste distributiekosten. Daarnaast zijn er geen vaste kosten inbegrepen in het sociaal tarief. Het sociaal tarief is bij alle energieleveranciers of distributienetbeheerders hetzelfde. De leveranciers passen dit tarief toe aan de rechthebbenden. De algemene stijging van de energieprijzen op de internationale markten in de afgelopen maanden is ook weerspiegeld in de voorstellen van de sociale tarieven voor de nieuwe halfjaarlijkse periode van februari tot juli 2019. Volgens berekeningen van de CREG stijgt het tarief met 22% voor elektriciteit en 28% voor aardgas in vergelijking met de vorige periode (augustus tot januari).
De CREG berekent om de 6 maanden het sociaal tarief. Dit betekent dat het een soort semi-variabel tarief is met een vertragingseffect van enkele maanden. Terwijl de prijzen op de internationale markten de afgelopen 6 maanden zijn gestegen, bleef het sociale tarief op het niveau van 6 maanden geleden. De prijzen zijn momenteel aan het dalen, wat waarschijnlijk een neerwaarts effect zal hebben bij de volgende halfjaarlijkse prijszetting. Het effect op jaarbasis zal dan ook lager zijn.
Het sociaal tarief blijft echter nog steeds het voordeligste tarief. De CREG-evaluatie (maandelijks dashboard van januari 2019) vermeldt een gemiddelde all-in commerciële elektriciteitsprijs voor België van €1.019,49 (standaardprofielverbruiker = 3.500 KWh per uur), terwijl het sociaal tarief voor dezelfde maand €628,55 bedraagt. Dit betekent een korting van bijna 38% ten opzichte van het gemiddelde commerciële tarief op de markt. Voor gas bedroegen de prijzen respectievelijk € 1.565,44 voor het gemiddelde commerciële tarief en € 775,74 voor het sociaal tarief, een korting van -50%.
Het sociaal tarief voor elektriciteit wordt toegekend aan meer dan 451.000 klanten, of ongeveer 9,3% van de Belgische residentiële klanten. Er zijn ook bijna 272.000 sociale klanten voor aardgas, goed voor 9,7% van de residentiële klanten.
Leveranciers passen het sociaal tarief toe op basis van een door de overheid opgestelde lijst van rechthebbenden. De rechthebbenden zijn bepaalde categorieën van klanten (personen of gezinnen) die kwetsbaar zijn (ontvangers van een leefloon via het OCMW, personen met een blijvende arbeidsongeschikheid > 65%, huurders van sociale appartementen ,…) . Voor ongeveer 80% van de rechthebbenden is deze toewijzing geautomatiseerd. De resterende 20% vergt veel administratief werk van zowel leveranciers als klanten, die zelf hun certificaten moeten opsturen en moeten bewijzen dat ze rechthebbende kunnen zijn.
FEBEG is van mening dat het sociaal tarief niet het meest doeltreffende en efficiënte systeem is. Het is belangrijk dat kwetsbare afnemers worden beschermd. Echter, de sociale tarieven zijn op vandaag loutere verbruikssubsidies en onafhankelijk van een inkomenscriterium. Vaak wonen kwetsbare afnemers in slecht geïsoleerde woningen en hebben zij niet de middelen om te investeren in energie-efficiëntie en dus hun verbruik te doen dalen. Het sociaal tarief bestaat niet in de meeste buurlanden. Armoede wordt over het algemeen op een meer globale manier en het algemeen sociaal beleid en niet via sectorwetgeving aangepakt. In Frankrijk werd het sociaal tarief hervormd naar een energiecheque. Deze cheque kan worden gebruikt om zowel de energiefactuur (alle types energie) te betalen als om energie-efficiëntie maatregelen te financieren. FEBEG pleit voor een grondige evaluatie van het sociale tariefstelsel en een vergelijking met de beste praktijken van de buurlanden.
De OCMW’s spelen een cruciale rol in het begeleiden van kwetsbare personen en gezinnen. Zij hebben immers als enigen ook zicht op andere mogelijke schulden bij de betrokkene en kunnen dus een oplossing aanbieden voor het geheel van de armoedeproblematiek. FEBEG vraagt daarom om meer middelen toe te kennen aan de OCMW's voor de opvolging ervan . De recente aankondiging van de minister voor sociale integratie dat 3,7 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor de OCMW's (die burgers moeten helpen hun energierekeningen te beheren en te betalen) is goed nieuws.
Om het probleem van energiearmoede op te lossen, moet prioriteit worden gegeven aan de aanpak van de verbruikte hoeveelheden energie en dus aan energie-efficiëntie. Dit vereist niet alleen gedragsverandering op vlak zuinig omgaan met energie, maar ook investeringen in rationeel energiegebruik. Dit vraagt om een transversale aanpak, omdat mensen die getroffen worden door energiearmoede vaak huurders zijn en daarom niet over de middelen beschikken om op dit gebied te investeren. Veel sociale huisvestingsmaatschappijen hebben dit inmiddels begrepen en pakken de verlaging van de lasten van hun huurders aan door grote renovatiewerkzaamheden te combineren met het verbeteren van isolatie, modernisering van verwarmingsinstallaties en waar mogelijk hernieuwbare energie. Energieleveranciers ontwikkelen ook dienstverlening om onder andere de eigenaars van sociale huisvestingsmaatschappijen te helpen bij de vernieuwing van het patrimonium.
Ontdek meer over het sociale tarief via de toegewijde FOD-Economie webpagina...